woordenschat
Moeilijke woorden uit examenteksten en taalschat havo 4
Aanleiding = de reden waarom juist nu
Aanzienlijk = groot
Activeren = overhalen
Achilleshiel = ` zwakke plek
Ad hoc = meteen en ter plekke= alleen voor dit ene geval
Adviseren = de raad geven om iets te doen (of juist niet te doen)
Alternatief = andere mogelijkheid
Assimileren = gelijk worden= aanpassen
Autonomie = zelfbestuur
Bagatelliseren = iets als onbelangrijk afdoen
Billboards = grote reclameborden op straat
Bureaucratie= logge organisatie met veel regels
Cesuur = breuk= radicale wijziging in een handelwijze of ontwikkeling
Censuur= keuring van de overheid of andere machtige instantie (de kerk) op geschriften en eventueel verbieden daarvan.
Citeren= letterlijk iemands woorden weergeven
Civiel= burgerlijk
Coalitie= samenwerking tussen verschillende politiek partijen
Constatering= vaststelling
Conclusie= een bewering die logisch volgt uit wat iemand zegt/schrijft
Controverse = twistpunt= strijdvraag
Controversieel = tegenstrijdig
Corrigeren = verbeteren
Deo Volente = letterlijk: Zo God het wil, vaak als afkorting DV figuurlijk: Als alles door kan gaan
Dilemma = tweestrijd/moeilijke keuze
Duchtig = stevig= flink= krachtig
Duchten = vrezen. Niets van iemand te duchten hebben = niet bang voor iemand hoeven zijn
Echelon = afdeling/laag in een organisatie
Effect = uitwerking (gevolg)
Effectief= doeltreffend, ineffectief= niet doeltreffend
Egalitair = gelijkheid nastrevend
Ettelijke = verscheidende= velen
Ethiek = nadenken over goed en kwaad (vaak betrekking hebben op samenlevingsvraagstukken)
Etniciteit = ras= volk
Excessen = buitensporigheden= gewelddadigheden
Evident = zeer duidelijk= geen bewijs hoevend
Feit = een bewering die klopt met de werkelijkheid
Flamboyant = temperamentvol
Functie (van tekstdeel) = de bijdrage die het tekstdeel levert aan de gehele tekst of: de taak
Gedetineerd= in hechtenis genomen en/of gehouden
Geïnterneerd = gevangen, opgesloten, vastgezet
Geïnterneerde= gevangene
Grosso modo = ruw geschat= door elkaar genomen
Hedonistisch = genotzuchtig
Hoofdgedachte = wat een tekst beweert, samengevat in één zin
Inboeten = kwijtraken= verliezen
aan kracht inboeten = verzwakken, verslappen
Informatief= nieuwswaarde bevattend
Koesteren = bewaren onderhouden= gevoelens hebben
Latent = verborgen= onzichtbaar= in aanleg
Longemfyseem = aandoening aan de luchtwegen (kapotte longblaasjes)
Louter = enkel= alleen= zuiver
Louteren = zuiveren
Mandaat = volmacht
Marchanderen = schipperen= onderhandelen
Middel= manier om je doel te bereiken
Modaal= modale = meest voorkomende
Nivelleren = gelijkmaken
Notoire= (zeg ‘notore’) algemeen bekend of berucht
Omschrijven = uitleg geven over de betekenis, in eigen woorden
Ondergraven = ondermijnen= aantasten
Onderwerp= waar een tekst over gaat, zo kort mogelijk gezegd Onderschrijven = erkennen= het ermee eens zijn
Ontwaren = bespeuren= ontdekken= in het oog krijgen
Opportunist = iemand die probeert elke omstandigheid in zijn eigen voordeel te gebruiken
Oorzaak = waardoor het komt
Opmaak = de manier waarop een tekst is afgedrukt
Opsommen = één voor één opnoemen
Optie = mogelijkheid
Overhalen = mensen zover krijgen dat ze iets (voor jou) doen
Overtuigen = mensen zover krijgen dat ze jouw mening overnemen
Orthodox= rechtzinnig= zuiver in de kerkleer
Pro Deo = gratis, op vrijwillige basis
Provocatie = uitlokking= uitdaging
Provoceren = uitlokken, uitdagen
Populist = ‘populus’ betekent volk, een populist doet alsof hij namens het volk spreekt
Ratificeren = bekrachtigen= ondertekenen
Rectificeren = een foutje rechtzetten / verbeteren
Reden = waarom je iets doet of vindt
Stante pede = op staande voet= onmiddellijk
Scepsis = twijfel= argwaan
Scepticus = twijfelaar (meervoud: sceptici)
Significant = van groot belang
Ten spijt = ondanks= in weerwil van
Tegenstelling = twee begrippen of gedachtes die tegenover elkaar staan
Tekstverband = wat twee delen van een tekst met elkaar te maken hebben
Universeel= universele = algemeen geldend
Ventileren = letterlijk: ontluchten, figuurlijk: openbaar uiten
Voorwaarde = iets wat eerst moet gebeuren, voordat…
Vermaard = beroemd= gerenommeerd= befaamd
Uit Havo 4
capituleren = opgeven= niet langer weerstand bieden
efficiënt = doelmatig= nuttig effect hebbend
graadmeter = middel om de mate van iets te bepalen=
maatstaf ideologie = de ideeën achter een politiek systeem
kansarm = weinig kansen krijgend
miskennen = onderwaarderen= niet op de juiste waarde schatten
onderling = ten opzichte van elkaar= wederzijds
rampspoed = onheil= ellende= tegenspoed
scenario = draaiboek= vermoedelijke loop van de gebeurtenissen
termijn = bepaalde tijd
uitheems = buitenlands= vreemd
uitholling = verschraling= het beroven van essentiële bestanddelen
voortijdig = te vroeg= voor het verwachte tijdstip
afkerig van = weerzin voelend
betwisten = van mening verschillen over iets
constitutie = grondwet
drastisch = ingrijpend= krachtig
evenwel = echter / maar
fauna = gezamenlijke diersoorten
gestaag = zonder ophouden= voortdurend
grondslag = basis= fundament
inperking = beperking= het kleiner maken
karig = schraal= zuinig= niet overvloedig
moreel = zedelijk= in overeenstemming met wat goed is
kwalijk = slecht= niet zoals het hoort
onbenut laten = niet gebruiken
propaganda = politieke reclame
voorheen = vroeger
wederhoor = het aanhoren van de andere partij (in een geschil)
astronomisch = buitengewoon groot
bezwaarlijk = vervelend= lastig
compensatie = vergoeding
elders = ergens anders
fossiel = figuurlijk: iemand met ouderwetse opvattingen groot goed = waardevol bezit
intomen = bedwingen= beperken
intrinsiek = wezenlijk= van binnenuit
ironisch = spottend
mechanisatie = handarbeid vervangen door machinale arbeid
ongemoeid laten = met rust laten= ongestoord laten
publiekelijke = in het openbaar
slinken = minder worden
uitsluiting = afzondering= buitensluiting van
dien = daarbij behorend
acceptabel = aanvaardbaar
bejegenen = behandelen= tegemoet treden
column = enigszins kritisch artikel in een krant of tijdschrift doorzagen = langdurig ondervragen
essentieel = wezenlijk= heel belangrijk
feminisering = toename van het aantal vrouwen in een sector= vervrouwelijking
hiërarchisch = volgens een rangorde
impliciet = erin opgesloten liggend= niet expliciet
lobbyen = invloed uitoefenen op politieke besluitvorming
nomadisch = rondtrekkend= zonder vast verblijf
prenataal = aan de geboorte voorafgaand
relatief = naar verhouding= niet absoluut
tekortschieten = in gebreke blijven= niet voldoen aan de eisen
verguizen = met verwachting bespreken
zuil = maatschappelijke groepering met een bepaalde
levensbeschouwing
verzuiling het ontstaan van allerlei groeperingen met ….
ontzuiling het verdwijnen van allerlei groeperingen met ….
allergie = overgevoeligheid voor bepaalde stoffen
beducht = bang= bevreesd
chronisch = voortdurend= aanhoudend
destijds = in die tijd
falen = tekortschieten= mislukken
heilstaat = maatschappij waarin iedereen gelukkig is
impuls = prikkel= aansporing
lineair = lijnvormig= volgens een rechte lijn
mits = als= indien
naarstig = ijverig
pessimistisch = somber= zwaarmoedig
reductie = vermindering= verlaging
reduceren= kort maken
saboteren = ondermijnen= in de war sturen
thans = tegenwoordig= nu= op dit moment
uitwijzen = aantonen
agrarisch = gebaseerd op landbouw
claimen = aanspraak maken op
daadwerkelijk = echt= feitelijk
evenmin = ook niet
gangbaar = gebruikelijk= gewoon
incidenteel = nu en dan= af en toe
locatie = plaats
metafoor = figuurlijke uitspraak die gebaseerd is op een overeenkomst
nazaat = afstammeling= nakomeling
omvang = grootte= bereik= uitgestrektheid
pleidooi = betoog= verdedigingsrede
representatief = geschikt om te vertegenwoordigen
spectrum = alle verschillende religieuze of politieke opvattingen
toonzetting = woordkeus= taalgebruik
verrijking = toevoeging van iets waardevols
beschikken over = hebben= gebruik kunnen maken van
competitief = concurrerend
effect sorteren = resultaat opleveren
gedegen = grondig= goed doordacht
huidig = van onze tijd= van heden
indammen = beperken
kennelijk = blijkbaar= klaarblijkelijk
mantra = veel herhaalde spreuk
nostalgie = verlangen vol heimwee
ongebreideld = tomeloos= onbeperkt
potentieel = beschikbaar vermogen
rijmen met = overeenstemmen met
selectief = gebaseerd op een bewuste keuze= kieskeurig
voorbarig = vroeg= prematuur
Poldermodel = groepen met verschillende overtuigingen werken samen
Elite = kleine groep van voorname mensen
Conservatief = behoudend
Geglobaliseerd = internationaal
Hypothese = veronderstelling
Plausibel = geloofwaardig
Postoperatief = van na een operatie
Escaleren = uit de hand lopen
Placentazoogdier = zoogdier dat in de baarmoeder gevoed wordt via de placenta
Binoculair = gezichtsvermogen twee naar voren gerichte ogen
Drogreden = verkeerd argument
Contaminatie = twee woorden door elkaar gehaald
Exterieur = buitenkant
Postcommunistisch = van na het communisme
Decennia = tientallen jaren
Geschil = conflict
Is de kiem gelegd = is begonnen
Bolsjewieken = communisten in Rusland
Coup = staatsgreep
Geallieerden = met elkaar verbonden landen
IJzeren gordijn = dichte grens tussen oost en west
Nucleaire wapens = atoombommen
Wapenwedloop = elkaar steeds overtreffen door nog meer en nog betere wapens
Desastreus = zeer ongunstig /vernietigend
Treffen = gewapende strijd
Conventionele wapens = niet-nucleaire wapens
Doemscenario = uiterst somber verloop
gering= klein
klamboe= muskietennet
toornig = boos
kwelling = pijn
bakermat= plaats van oorsprong
verdwaasd = gek
tafereel = situatie
gade = vrouw
laveren = zigzagsgewijs tegen de wind in zeilen
basalt = onder water vrijgekomen en gestolde lava
kiel = onderkant van het schip
bekoorlijk = mooi
waden = door hoog water lopen
allerhande = allerlei
sympathiek = aardig
vruchteloos = zonder succes
schuchter = verlegen
avances = toenadering
exact = precies
consulent = raadgever
onderduiken = op een geheime plaats verblijven
dikwijls = vaak
ginds = daar