ERK
Wat is het Europees Referentiekader? Het Europees Referentiekader is tot stand gekomen onder auspiciën van de Raad van Europa, die ook al eerder invloedrijke publicaties op het vlak van de moderne vreemde talen ontwikkelde zoals het Drempelniveau (Threshold Level, Niveau Seuil, Kontaktschwelle,…). Het Referentiekader schetst in 9 hoofdstukken een overzicht van de begrippen en de ideeën die aan modern vreemdetalenleren ten gronde liggen. Het document is niet gebonden aan één specifieke taal van de lidstaten. Het wil immers uitdrukkelijk een instrument zijn waarmee het talenonderwijs op Europese schaal op elkaar kan worden afgestemd. Anderzijds vormt het ook een basis voor de wederzijdse erkenning van taalkwalificaties binnen Europa. Aan de hand van het Referentiekader zou het moeten mogelijk worden om behaalde niveaus van taalvaardigheid vergelijkenderwijs te beschrijven. Het Referentiekader is op grote schaal verspreid in Europa. Dat mag blijken uit het feit dat het binnen de Europese Unie gehanteerd wordt bij de vergelijking van taalkwalificaties, zoals bij de personeelswerving. Schalen en niveaus Ongetwijfeld het belangrijkste hoofdstuk van het Referentiekader is datgene wat de Europese schaal van taalvaardigheid presenteert. Het gaat daarbij om een schaal met zes niveaus (van A1 tot en met C2) die zijn vastgesteld voor de vaardigheden:
Niveaus van het Europees Referentiekader (Common European Reference Framework)
Beginnend taalgebruiker
A1
Kan vertrouwde, alledaagse uitdrukkingen en elementaire zinnen over concrete behoeften begrijpen en gebruiken. Kan zichzelf en anderen voorstellen en kan vragen over persoonlijke gegevens stellen en beantwoorden (zoals waar iemand woont, mensen die men kent en dingen die men heeft). Kan op een eenvoudige manier communiceren, als de gesprekspartner langzaam en duidelijk spreekt en bereid is te helpen.
A2
Kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen begrijpen die verband hebben met zaken vandirect belang (bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk). Kan communiceren in simpele en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over vertrouwde en alledaagse kwesties vereisen. Kan in eenvoudige bewoordingen aspecten van de eigen achtergrond, de onmiddellijke omgeving en kwesties op gebied van directe behoeften beschrijven.
Onafhankelijk taalgebruiker
B1
Kan de hoofdpunten begrijpen van standaard communicatie over vertrouwde onderwerpen die regelmatig voorkomen op het werk, op school, in de vrije tijd etc. Kan omgaan met de meeste situaties die zich plegen voor te doen tijdens een reis door het gebied waar de taal gesproken wordt. Kan eenvoudige, coherente teksten produceren over vertrouwde onderwerpen of onderwerpen die tot de persoonlijke belangstellingssfeer behoren. Kan ervaringen, gebeurtenissen, dromen, verwachtingen en ambities beschrijven en beknopt redenen of uitleg geven voor meningen en plannen.
B2
Kan de kerngedachten van complexe teksten over concrete en abstracte onderwerpen begrijpen, ook van technische discussies in zijn/haar specialisatie. Kan zo vlot en spontaan communiceren dat de regelmatige interactie met moedertaalsprekers voor geen van beide partijen lastig is. Kan duidelijke,gedetailleerde tekst produceren over uiteenlopende onderwerpen. Kan een standpunt uiteenzetten over een bepaald thema en daarbij voor- en nadelen en verschillende opties aangeven.
Vaardig taalgebruiker
C1
Kan moeilijke, langere teksten van uiteenlopende aard begrijpen. Kan impliciete betekenis herkennen. Kan zichzelf vlot en spontaan uitdrukken, zonder al te duidelijk naar woorden te zoeken. Kan de taal flexibel en efficiënt aanwenden voor sociale, academische en professionele doelen. Kan duidelijke, goed gestructureerde, gedetailleerde teksten produceren over complexe onderwerpen, met een weloverwogen tekstopbouw, een duidelijke samenhang en goed gebruik van verbindingswoorden.
C2
Kan zonder moeite alles begrijpen wat hij/zij hoort of leest. Kan informatie van gesproken of geschreven bronnen samenvatten, op een coherente manier argumenten en uiteenzettingen reconstrueren. Kan zichzelf spontaan, erg vlot, precies en genuanceerd uitdrukken, ook in meer complexe situaties.
Vaardigheidsniveaus
Begrijpen |
Spreken |
Schrijven |
|||
Luisteren |
Lezen |
Productie |
Interactie |
||
C2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
© Council of Europe / Conseil de l’Europe